Verleden tijd van zweren

Enkelvoud

  • ik
  • jij
  • je
  • u
  • zij
  • ze
  • hij

zwoer

of

zweerde

Meervoud

  • wij
  • we
  • zij
  • ze
  • jullie

zwoeren

of

zweerden

Voltooid deelwoord

  • hebben
  • zijn

gezworen

of

gezweerd

Enkelvoud

  • ik
  • jij
  • je
  • u
  • zij
  • ze
  • hij

zwoor

of

zweerde

Meervoud

  • wij
  • we
  • zij
  • ze
  • jullie

zworen

of

zweerden

Voltooid deelwoord

  • hebben
  • zijn

gezworen