Verleden tijd van opvrijen

Enkelvoud

  • ik
  • jij
  • je
  • u
  • zij
  • ze
  • hij

vree op

of

vrijde op

Meervoud

  • wij
  • we
  • zij
  • ze
  • jullie

vreeën op

of

vrijden op

Voltooid deelwoord

  • hebben
  • zijn

opgevreeën

of

opgevrijd