Verleden tijd van kapotsnijden

Enkelvoud

  • ik
  • jij
  • je
  • u
  • zij
  • ze
  • hij

sneed kapot

Meervoud

  • wij
  • we
  • zij
  • ze
  • jullie

sneden kapot

Voltooid deelwoord

  • hebben
  • zijn

kapotgesneden