Verleden tijd van aanjagen

Enkelvoud

  • ik
  • jij
  • je
  • u
  • zij
  • ze
  • hij

joeg aan

of

jaagde aan

Meervoud

  • wij
  • we
  • zij
  • ze
  • jullie

joegen aan

of

jaagden aan

Voltooid deelwoord

  • hebben
  • zijn

aangejaagd